1998 - De ingebeelde zieke

Toneelspel van Molière in een regie van Walter Nelen.

Mijnheer Argan voelt zich ziek en laat al zijn huisgenoten naar zijn pijpen dansen. Hij omringt zich met dokters en apothekers en koestert zich in hun zorgen en toewijding.

Het spreekt vanzelf dat ook zijn geldbeugel een flinke aderlating ondergaat. Zijn dochter Angelique moet dan maar met een rijke dokter trouwen, maar ze heeft reeds andere plannen.

Personages

ARGAN, een ingebeelde zieke  

TOINETTE, zijn meid  

BELINE, Argans tweede vrouw  

ANGELIQUE, Argans dochter  

LOUISE, Argans jongste dochter  

BERALDE, Argans broer  

CLEANTE, lief van Angelique  

DIAFOIRUS, dokter  

THOMAS, zijn zoon, dokter  

PURGON, Argans dokter  

FLEURANT, apotheker  

BONNEFOI, notaris  

POLICHINELLE, straatzanger  

EMILIO, straatmuzikant  

Medewerkers

Regie en bewerking

Voorzegger

Decor

Kostuums

Licht

Geluid

Affiche

Regie-assistentie en productieleiding

Auteur

Molière

Vertaling

Ronny Waterschoot

Muziek

Charpentier

Lully

Voorstellingen

Zaterdag 14 maart 20:30

Zondag 15 maart 20:30

Zondag 22 maart 14:30

Gildenhuis Stationsstraat Essen

Over de ingebeelde zieke

"Le malade imaginaire" werd voor het eerst opgevoerd in februari 1673, rond carnaval. Het was geschreven voor het amusement van het hof en koning Lodewijk XIV. Naast het verhaal van Argan, zijn huisgenoten en de dokters bevat het oorspronkelijke stuk ook passages met muziek, zang en dans die met de eigenlijk intrige niets te maken hebben. De muziek voor deze scènes was niet geschreven door de vaste componist Lully maar door Marc-Antoine Charpentier.

Molière Argan koestert zich in zijn slachtofferrol en laat al zijn huisgenoten naar zijn pijpen dansen. Zo groot is zijn angst voor ziekte en dood, dat hij de kwalen al van ver voelt aankomen. Hij omringt zich met dokters en apothekers en cultiveert zijn ziekte als een hobby. Het medisch korps dat zijn lot in handen heeft blaakt van zelfgenoegzaamhied. De dokters zijn verstard en solidair met elkaar en dulden niet de minste tegenspraak. Gelukkig heeft Argan een goede gezondheid, zodat hij niet sterft aan de remedies.

Ook in eerdere stukken had Molière het al aan de stok met de dokters (denken we maar aan "Mijnheer Van Zwijnendock"), maar de zieke Molière klinkt hier toch wel bijzonder cynisch.

We hebben ons gebaseerd op de levendige vertaling van Ronny Waterschoot, en de "koninklijke" passages met zang en dans vervangen door volkse straatscènes met Polichinelle en Emilio, die beter bij het stuk aansluiten. En Cleante en Angelique zingen voor de dokters geen opera, maar spelen een heel bekende toneelscène.

Over ziek zijn ten tijde van Molière

Ondanks allerlei ontdekkingen bloeide de middeleeuwse geneeskunde in de 16e en 17e eeuw nog steeds voort. Ze was geschraagd op het medische evangelie van Hippocrates en Galenus, twee artsen uit de klassieke oudheid. Volgens dezen werd de gezondheid van de mens en zijn temperament bepaald door de aanwezigheid van vier lichaamssappen: bloed, slijm, zwarte gal en gele gal. Een ziekte kwam voort uit een verkeerde menging van deze lichaamssappen: het was dan ook de taak van de dokter om die sappen weer in evenwicht te brengen.

Populaire "technieken" waren aderlatingen, lavementen, het voelen van de pols en pislezen. Als geneesmiddelen gebruikte men naast kruiden ook minder therapeutische ingrediënten: edelstenen, addervlees, opium, mummiepoeder, eenhoornpoeder, mest en dierenbloed. Koffie, thee, chocolade en tabaksrook werden ook als medicijn gebruikt.

Er werden uitzonderlijk veel purgeer- en laxeermiddelen voorgeschreven, vaak op basis van rabarber: de buik moest immers "gezuiverd" worden van uitwerpselen om besmetting te voorkomen.

De officiële artsen, die Latijn kenden en hun theoretische kennis hadden opgestoken aan de universiteit, bepaalden hun honorarium volgens de draagkracht van de patiënt en stonden bekend als echte geldwolven. Om zo'n dokter te kunnen consulteren moest je dus al van goeden huize zijn. Ze keken met minachting neer op de "handwerkers" die hun vak in de praktijk geleerd hadden: chirurgen, barbiers (die zich ook met heelkunde bezighielden) en apothekers. Op de markten kon men te rade gaan bij rondtrekkende kwakzalvers, gebedsgenezers en tandentrekkers.

Dissecties van mensenlijken (meestal van terechtgestelde misdadigers) waren bedoeld voor de opleiding van chirurgen en studenten maar ook een populair tijdverdrijf: mits betaling van entreegeld kon je in de "theatra anantomica" een dissectie bijwonen.

De opgang van de wetenschappen in Italië werd niet gevold door Frankrijk. Onder invloed van de kerkelijke macht werden nieuwe inzichten (Vesalius: nieuw anatomieboek (1543), Harvey: bloedsomloop (1628), Van Leeuwenhoek: microscoop (1650) e.a.) niet aanvaard en bleef de medische faculteit van Parijs vasthouden aan de klassieke theoriën. Pas in de 18de eeuw vonden de nieuwe ideeën daar ook ingang.

In de dagen van Molière was het dus erg ongezond om ziek te zijn.